Lezing Adriaan van Dis

Een veer tussen noord en zuid

De treinreis tussen Kaapstad en Stellenbosch is vol avontuur. Bijna dagelijks stappen jeugdbendes in en beroven tussen twee stations de passagiers. Ik nam die trein. Met opzet. Honderd rand mug money in de broekzak. Je moet dieven niet teleurstellen. Ik had een eersteklaskaartje gekocht, lager zitten kon altijd nog. Voor het vertrek werd mijn coupé aangeveegd door een dikke, trage schoonmaakster. Ze trok een stok onder een bank vandaan en gaf hem aan mij. Take care, zei ze. Het was een stevige stok, heuphoog, met gemene punten in de bast – gesnoeide zijloten. Ik hield hem als een sabel in de hand en aanvaardde de reis. Honderden passagiers liepen langs mijn raampje, niemand stapte bij me in en dat beviel me niets. Twee stations verder verhuisde ik naar de overvolle tweede klas – om minder kwetsbaar te zijn. Ik was de enige blanke. Vermoedelijk de enige in de hele trein.
Getatoeëerde jongens kwamen binnen. Ongure types met nummers op de armen: 26, 28. Versieringen die suggereerden dat ze lid waren van The Numbers, een Kaapse gevangenisbende waar de kranten veel over schrijven. Wie zo’n nummer draagt laat de buitenwereld zien dat misdaad zijn roeping is – de tatoeage is een contract voor eeuwige trouw. De jongens werden vergezeld door mooie meisjes. Ze keken minachtend naar mijn stok, maar deden niks. Misschien waren de tatoeages bluf of hielden ze zich in dankzij hun meisjes. Er werd geen passagier beroofd in de anderhalf uur tussen Kaapstad en Stellenbosch. 
Goed voor mijn medereizigers. Jammer voor mij. Als schrijver wil je wat meemaken. Maar de reis en de spanning waren inspirerend genoeg voor het onderzoek dat ik verricht voor mijn volgende roman, die zich in Zuid-Afrika afspeelt. Wat me ook inspireerde waren de herinneringen aan eerdere tochten op hetzelfde traject. Najaar 1973 studeerde ik in Stellenbosch. Wit en zwart reisden toen nog apart. Het was in die tijd heel wat schoner op de stations dan nu, geen graffiti, en veiliger – voor een blanke. Soms passeerden er wagons vol zwarte mensen en reden we raam aan raam – heel langzaam. We konden bij elkaar naar binnen kijken. Ik zal de ogen van die zwarte mensen nooit vergeten. Ik zag misprijzen in hun blik. Haat. Maar misschien was het gewoon afgunst of bewondering. Of de lege blik van vermoeide mensen. Ogen kunnen bedriegen.
Maar vandaag de dag moet je je ogen wel in je zak hebben als je niet ziet dat Zuid-Afrika een extreem gewelddadige samenleving is. Het bloed spat in je gezicht als je er ’s morgens de krant leest. Het bloed van een scholier die zijn mobiele telefoon niet wou afgeven en een kogel door zijn kop kreeg. Het bloed van een driejarige kleuter wiens balletjes waren afgesneden omdat een bijgelovig zakenman het scrotum nodig had als ritueel offer voor zijn toverdokter – moord voor een succesvolle zakendeal. Het bloed van de student die op klaarlichte dag in een park met negen messteken om het leven was gebracht – zomaar. Het bloed dat vloeit in de taxioorlogen. Het bloed van duizenden verkrachte vrouwen én mannen. Ja, de krant in Zuid-Afrika vraagt om een sterke maag. 
Maar als de moorden je te veel worden, kan je je altijd nog verlustigen aan verhalen over machthebbers die stelen, bedriegen, staatsapparaten manipuleren en rechters omkopen. Je kan er zelfs president mee worden. Nu blijkt ook oud-president Mbeki zich verrijkt te hebben, met heel wat meer miljoenen dan de van corruptie beschuldigde presidentskandidaat Jacob Zuma. (Italiaans voorbeeld doet volgen.) En wat te denken van het schoolhoofd dat drugs aan zijn leerlingen verkocht. Of het verhaal van een schoolmeisje dat op weg naar huis in handen van een jeugdbende viel en door hen werd verkracht; toen de bende haar na een week liet gaan en het slachtoffer zich verdwaasd bij een politiepost meldde, zette een agent haar in een cel om tot rust te komen – maar van slapen kwam niet veel: ze werd die nacht veelvuldig door agenten en bewakers in haar kont geneukt… (Krijg je geen aids, dachten ze waarschijnlijk.) Ja, de problemen in Zuid-Afrika zijn echte problemen. Het land grijpt je dagelijks bij je nekvel.
In de eerste broze vijftien jaren van de Zuid-Afrikaanse democratie lijkt vooral de angst gedemocratiseerd. In de trein, op de openbare weg, in de centra van de grote steden… Iedereen is nu bang – arm en rijk, ongeacht kleur, al ben ik me ervan bewust dat vooral blanken klagen én de zwarte armen die in de kwetsbaarste buurten wonen. De motor achter de misdaad is dwelms. Het drugsgebruik in Zuid-Afrika is twee keer zo groot als het wereldgemiddelde.
Waarom leg ik de nadruk op zoveel angst en geweld? Om te choqueren? Ik zou positieve ontwikkelingen kunnen aanstippen, maar dit is het beeld dat naar buiten komt en ook Nederland bereikt. Ik vertel het omdat er een racistische ondertoon in al die angstverhalen zit – en die toon bespeur ik ook bij mijzelf. Hadden we niet heimelijk verwacht dat de overgang van apartheid naar vrijheid er een van bloedvergieten en rampspoed zou zijn? En zie je wel: het gaat niet goed! 
Was het vroeger eigenlijk niet beter? Zo’n politiek incorrecte vraag mag je nu hardop stellen. Je hoort niet anders – hier, en onder de blanken in Zuid-Afrika. Nog even en het populaire politiek incorrecte is weer politiek correct.
Laat ik het geheugen opfrissen: leven onder apartheid was verschrikkelijk – dat heeft de geschiedenis wel bewezen. Geen volledig burgerschap voor de meerderheid van de bevolking. Uiteengereten gezinnen, omdat kostwinners honderden kilometers verwijderd van hun naasten te werk werden gesteld en gezinshereniging niet paste in de verdeel-en-heerspolitiek van het thuislandenbeleid. Ook onder apartheid woedde het geweld – vooral in de zwarte woonwijken, in de hostels van mijnwerkers. En in de gevangenissen onder blank beheer. Paswetten belemmerden het vrije verkeer van zwart, bruin en Indiër. Er bestond een extreme ongelijkheid in beloning. In 1973 verdiende een zwarte onderwijzer tien keer minder dan een witte. Het verzet broeide dan ook het sterkst onder degenen die enige opleiding hadden genoten omdat zij zich het meest bewust waren van hun achterstelling. Geen zinnig mens wil terug naar die tijd. Blank – in de jaren zeventig 11 procent van de bevolking – legde knevelwetten op aan niet-blank. Na de val van de Berlijnse Muur en het einde van de Koude Oorlog was de onderdrukkingsbureaucratie economisch onhoudbaar.
Vele zwarten hebben het nu beter. Men kan gaan en staan waar men wil, zeggen wat men wil – binnen de grenzen van de wet uiteraard. De materiële rijkdom voor de meerderheid van de bevolking is zichtbaar toegenomen, al is meer dan 30 procent werkloos. In Gauteng, de provincie om Johannesburg, is nu meer geld in zwarte handen dan in witte. Zwart gaat nu voor. Dringt voor. Vooral blanke jongeren merken dat op de arbeidsmarkt: zij betalen een hoge prijs voor de politieke keuzes van hun ouders. 800.000 blanken zouden Zuid-Afrika sinds 1994 officieel hebben verlaten – om elders werk te zoeken, om te ontsnappen aan het geweld – velen voelen zich vreemdeling in eigen land. (De aantallen emigranten wisselen per publicatie – de Zuid-Afrikaanse statistieken zijn notoir zwak. Feit is dat het merendeel van de afgestudeerde jonge blanken die hun geluk in Australië of Europa zoeken zich niet officieel uit het land laten schrappen.)
Er is veel geleden voor gelijke rechten in Zuid-Afrika. Maar toch niet om corrupte leiders aan de macht te brengen? Of om minderheden te discrimineren? Het zijn de bittere vragen die blank en bruin en zwart zich nu stellen. Was de eerste generatie zwarte bestuurders nog goed geschoold, thans is de vraag naar leidinggevend kader zo explosief toegenomen dat steeds meer slecht opgeleiden naar boven dobberen. En hoe: een derde van de gekozenen in gemeenteraden kan nauwelijks lezen en schrijven. 
Het land is in een overgangsfase – de overgang van een onvrije naar een vrije samenleving, waarbij de grenzen van het betamelijke brutaal worden afgetast. Kijk naar Rusland, naar China. Zuid-Afrika gaat een riskante tijd tegemoet. Nieuwe populistische leiders zijn opgestaan, die net als elders in de wereld de angst voor een in veler ogen te snel veranderende wereld uitbuiten door een beroep te doen op traditionalistische en fundamentalistische sentimenten. Onderwijl nemen de gigantische sociale problemen alleen maar toe. 
Niemand weet welke kant Zuid-Afrika op zal gaan. Bergafwaarts is een reële mogelijkheid. 
‘Ze kunnen het niet, die zwarten…’ – die opmerking hoorde ik achter mijn rug in het vliegtuig toen ik drie jaar geleden met een filmploeg op weg was naar Zuid-Afrika om daar een aantal documentaires te maken. Telkens als wij onderweg geconfronteerd werden met incompetentie – en dat was vaker dan ons lief was – schoot deze racistische opmerking door mijn hoofd. Ik moest mezelf dagelijks toespreken om niet in de val van het vooroordeel te tuimelen. Laat ik nu niet opsommen wat wel goed gaat, hoeveel zwarte zakenlieden zich succesvol konden ontplooien, hoeveel geleerde Afrikanen er aan de universiteiten doceren, hoe er langzaam maar zeker een middenklasse is ontstaan. De rotte kern ligt vooral in de politiek, in een bevrijdingsbeweging die moeite heeft een regeringspartij te worden. Voorbeelden van vriendjespolitiek en corruptie binnen het ANC zijn legio. Ook dat hoort bij de overgangsfase. 
Maar al vallen de gaten in de weg omdat de verantwoordelijke wethouder het geld voor onderhoud en reparatie in zijn zak stak, al worden er oliekoekendomme ministers benoemd, al houden corrupte partijleden elkaar de hand boven het hoofd… je kunt als Zuid-Afrikaans burger wel kiezen voor verbetering. De bevolking is vrij. Vrij om het verval te accepteren. Vrij om het te bestrijden. Vruchten van een lang bevochten vrijheid.
Of is die vrijheid een fictie? 
In een geruchtmakend televisie-interview dat ik in het najaar van 1983 met W.F. Hermans mocht voeren (een vertelgesprek, noemde hij het) stelde de auteur dat de zwarte bevolking ‘geen belang’ had bij hun bevrijding. Een schok ging toen door het aanwezige publiek – hoorbaar gemor. Maar wie het werk van Hermans kent had zich die verbazing kunnen besparen. De opmerking was tekenend voor zijn wereldbeeld. Voor Hermans stapt de mens van de ene slavernij in de andere. ‘Het enige geluk dat op deze wereld gevonden kan worden is geluk in slavernij,’ zei hij in een interview met Ischa Meijer. ‘Geluk in vrijheid bestaat niet. Vrijheid is niets.’ 
Ook Gerard Reve was die mening toegedaan, hij schreef in een brief aan Wim B.: ‘De weg van de mens voert van de ene onvrijheid in de andere. De mens behoeft vrijheid, om de reis te kunnen maken van het adres van de vorige meester naar dat van de volgende. Vrijheid dus als middel om tot nieuwe onderworpenheid te geraken. Een kind worstelt om vrijheid, ontworstelt zich aan de ouders, en onderwerpt zich daarop weer aan de nieuwe gebondenheid: aan beroep, huwelijk, nieuwgekozen geloof of politieke idee. Vrijheid is niets verwerpelijks of onzedelijks, maar iets even ondenkbaars als het perpetuum mobile.’ (Deze citaten heb ik uit de studie van professor Ton Anbeek: Het donkere hart. Romantische obsessies in de moderne Nederlandse literatuur, Amsterdam University Press, 1996.)
Ik ben het eens met beide schrijvers: vrijheid is een illusie. We dromen te vliegen, maar er hangt een loden bal aan onze enkel. We verlangen naar vrijheid, al is het praktisch onmogelijk om in absolute vrijheid te leven. Daarvoor spelen ‘de nachtzijden van ons gemoed’ (Hermans) ons te veel parten: de mens is de mens een wolf. Niet de rede of de verlichting, maar duisternis en chaos bepalen veel van ons handelen. 
Moeten we dan constateren dat elke verandering dus heilloos is? Ondanks de aantoonbare materiële verbeteringen voor de bovenlagen van de zwarte bevolking lijkt de situatie in het nieuwe Zuid-Afrika die opinie te bevestigen. Maar is dat niet een veel te makkelijke, enigszins luie conclusie, veelal getrokken door mensen die zelf een comfortabel leven leiden? Of moet ik het eerder een gebrek aan fantasie noemen? Het is ook niet makkelijk om je voor te stellen hoe het is te leven in een maatschappij waar je gediscrimineerd wordt op huidskleur. Een vorm van discriminatie die ik vanaf mijn vroegste jeugd heb leren kennen als kind uit een gekleurd gezin – een achtergrond die mijn schrijverschap zou bepalen. 
In het vrije Europa kunnen we het ons kennelijk permitteren fantasiearme, enigszins decadente toeschouwers te zijn. Het is verbazend hoe slordig we over onze democratische verworvenheden denken: Censuur? Ach, kranten liegen overal, die mogen wel eens een toontje lager zingen. Parlement? Een maandje zonder zou een zegen zijn. Privacy? Wie wat te verbergen heeft deugt niet. Meningen geventileerd in gratis dagbladen, op internetsites en vooral op de radio (Standpunt.nl). De volksmond, onder het mom van vrijheid van meningsuiting. 
Hebben deze mensen zich ooit afgevraagd hoe het is om in een politiestaat te leven, zoals destijds in Zuid-Afrika, waar eenieder die politiek uit de maat liep in de gaten werd gehouden en elke subversieve stem in de pers werd gesmoord, zoals nu in dictatoriale landen als Egypte, Syrië, Sudan, Birma of China, landen waar de monddoodheid heerst?
Opnieuw verzetten mensen in Zuid-Afrika zich tegen een heersende partij. Schrijvers en intellectuele voorlieden die destijds hun stem verhieven, voeren nu wederom oppositie. Nog sterker is het koor van kritische zwarte denkers, vakbonden en maatschappelijke bewegingen als de Treatment Action Campaign. Het is een hoopgevend teken dat de media uitgebreid over misstanden in eigen land berichten. En als dat niet meer kan, omdat de Zuid-Afrikaanse regering slecht nieuws verbiedt, dan is het aan ons om die censuur te bestrijden. 
Niks afstand. Hier past geen cynische distantie – die op het ogenblik in ons land zo in de mode is – maar steun en waakzaamheid. Betrokkenheid! Ook al is het voor ons pure luxe. Juist daarom. Nederland heeft om historische redenen altijd een sterke band met Zuid-Afrika gehad. Van pro-Afrikaner tijdens de Boerenoorlogen tot anti-Afrikaner tijdens apartheid. Nu het land werkelijk onderdeel van Afrika is geworden mogen we het niet loslaten – ook al omdat er zoveel Afrika in onze westerse samenleving aanwezig is. 
De globalisering heeft de wereld kleiner gemaakt, en tegelijkertijd de onderlinge afhankelijkheid groter. Noord en Zuid ontmoeten elkaar steeds meer aan de onderhandelingstafels. Zuid-Afrika is een sociaal laboratorium vol processen die ook in Europa aan de gang zijn. Onze grote Europese hoofdsteden verschieten zichtbaar van kleur. Andere culturen treden naar voren. Andere ideeën over recht, geloof en schoonheid. Spannende discussies wachten ons. Een tijd om niet weg te kijken. Een machtige tijd. Je kunt natuurlijk vluchten in berusting, onverschilligheid en wanhoop, maar mij rest slechts één keuze: engagement.
Voor de goede verstaander: dat betekent niet dat ik voor geëngageerde literatuur ben, ik ben voor goede literatuur. Ik kan alleen niet anders.

Freshbits Internet Communicatie