Discussie Academie Maria Goos

Dramatische kunst in Nederland 


‘Vreemd, dat gevoel van “kan het ooit nog wat worden met ons toneel”, terwijl we juist iemand bekronen die er nog wat van gemaakt heeft’, merkte Academievoorzitter Paul Schnabel op in zijn inleiding tot de discussie over de vragen van Maria Goos. Terzijde memoreerde hij nog – ‘eerder met schaamte dan met vreugde’ – dat Maria Goos de allereerste vrouwelijke laureaat is. Daarop nodigde hij vijf leden van de Academie uit achter de tafel in de raadzaal van het vroegere Amsterdams stadhuis: Job Cohen, Bas Heijne, Kees van Kooten, Geert Mak en Winnie Sorgdrager. 


Gevraagd naar zijn vroegste herinneringen aan toneel vertelde Geert Mak over de Shakespeare-opvoeringen die hij als negenjarige in Leeuwarden had gezien. Hoe onbegrijpelijk ook, hij vond de stukken adembenemend. Toen al opende het toneelspel voor hem een venster op een andere wereld; hij besefte dat hij uit Friesland wegmoest.

 

Zo radicaal verging het Kees van Kooten niet bij het zien van het ABC-cabaret van Wim Kan in Den Haag, begin jaren vijftig. Wél was er het gelukkig makende gevoel van verbroedering, niet alleen door een gedeeld besef van herkenning, ook door de kwaliteit van de grappen. 

Winnie Sorgdrager zag als middelbare scholier een stuk van Molière in het Frans. De betekenis ontging haar, maar ze werd gegrepen door de acteurs. Wie op toneel staat en in de huid van een ander kruipt, wie op die manier iets voorstelt, ontdekte ze, die voelt zich veel vrijer dan in de werkelijkheid. Voor Bas Heijne was de eerste echte toneelvoorstelling – Medea – een blikseminslag. ‘Je ziet dat ze onecht doen, het is gemaakt, en tegelijk is het echter dan echt. Dat heb ik tegenwoordig vooral bij opera, iets kunstmatigs dat volstrekt authentiek aandoet. Overstelpend, onvergetelijk.’

 

Net als Winnie Sorgdrager en Geert Mak zag Job Cohen als jongen een stuk dat hij eigenlijk niet begreep, Who’s afraid of Virginia Woolf? Maar de heftige emoties, de spanning tussen de personages, maakten diepe indruk op hem. Het eerdergenoemde gevoel van verbroedering kent Cohen vooral bij concerten: ‘Het idee dat je samen iets zeldzaams meemaakt, een moment dat nooit meer terugkomt.’ Verwijzend naar de gemeenschappelijke beleving die Maria Goos zo had getroffen bij de voorstelling van Het Werkteater sprak Paul Schnabel van het circustentgevoel. ‘Hoe kan toneel dat nog bewerkstelligen? Is toneel tegenwoordig alleen voor een select, wit, oud publiek? Is het te elitair?’ 

 

Incrowd

Volgens Maria Goos bereikt cabaret wél een divers publiek, terwijl toneel veel meer moeite heeft om een nieuw, breder en vooral ook jong publiek te bereiken.

 

Op de vraag of het zou helpen als jonge schrijvers steun krijgen, stelde Winnie Sorgdrager de wedervraag: hoe erg is het dat traditionele cultuurvormen minder weerklank vinden? ‘Ik vind het erg’, zei ze, ‘en degenen die klassieke muziek en theater maken vinden het ook erg, maar als er maar zo’n klein publiek overblijft, dan moeten we de middelen misschien voor heel andere dingen gaan gebruiken.’ Ze voegde eraan toe dat er wel íets moet gebeuren en dat we om te beginnen minder incrowd-achtig moeten worden. ‘Het valt me bijvoorbeeld op’, zei ze, ‘dat er vaak zo denigrerend over musicals wordt gedaan, terwijl er verpletterend mooie musicals zijn. Het is trouwens bijzonder dat bij opera’s wél een heel gemêleerd publiek komt, ook mensen van heel eenvoudige komaf.’

 

Job Cohen zag hoe gemêleerd het publiek was bij een optreden van Ali B, maar beschouwde dat als een uitzondering. ‘Het zou wel mooi zijn als ook toneel vaker iets zegt over de manier waarop mensen nu met elkaar samenleven – in een tijd waarin begrippen als tolerantie en onverschilligheid binnen een paar jaar zo’n andere betekenis hebben gekregen.’ Of voorziet cabaret al ruimschoots in die behoefte? Paul Schnabel vroeg het Kees van Kooten, die opmerkte dat iemand als Hans Teeuwen, al zijn de kaartjes niet goedkoop, altijd zalen vol fans trekt. ‘Ik vraag me eerder af’, zei Van Kooten, ‘hoe we kunst op het net krijgen? Van de zevenjarigen is nu 98% on line. Misschien moeten we ons op andere media concentreren. En er is een heel grote groep die de deur niet uitkomt, maar die wel hoogwaardig drama ziet, namelijk op dvd.’

 

Techniek heeft een enorme invloed, beaamde Geert Mak. ‘Honderd jaar geleden was de schouwburg een dolle keet. Het grauw uit de Jordaan zat er, maar ook de hele grachtengordel. In Griekenland, en ook in Oostbloklanden, zie je nog wel dat soort sociaal gebeuren in de theaters. Bij ons is die rol eerst door radio en later door televisie overgenomen. Nu heb je het eigenlijk alleen nog bij popconcerten. In die zin is toneel een klein eilandje geworden.’

 

Nieuw en saai

Schrikt nieuw of vernieuwend toneel het publiek af? Paul Schnabel wees op een tegenstelling in het betoog van Maria Goos. Het traditionele theater van Engeland noemde ze saai, terwijl ze aan de andere kant geërgerd sprak over de hang naar het niet-anekdotische in Nederland, waar nieuw werk in haar ogen vaak even onbegrijpelijk als vernieuwend is. De kritiek dat iets op zijn minst ‘begrijpelijk’ moet zijn, riekt volgens Bas Heijne naar populisme.

 

‘Maria Goos verzet zich tegen een avant-garde die alleen zichzelf voedt, een hogere kunst die in zichzelf ronddraait, waarbij vernieuwing geen middel is maar een doel. Daar verzet ik me ook tegen’, zei hij, ‘maar de andere kant is de publieke omroep die zogenaamd precies weet wat wij willen en waar ze alles wat maar enigszins inhoudelijk is, afwijzen. Cultuur is natuurlijk altijd een strijdperk waarin de ene helft zegt dat de andere meent béter te zijn.’ 

Heijne gaf niettemin toe dat er inhoudelijk een crisis is in de kunst, niet alleen in het toneel. ‘Het lukt niet om een groter publiek te bereiken, terwijl er wel degelijk een groot publiek is, zoals dat van Ali B, dat misschien maar een klein opstapje nodig heeft. Maar ik zie ontzettend veel op televisie, en ook in films en toneel, waarvan ik niet kan zeggen: waar gaat het eigenlijk over? Dat betekent niet dat er altijd sprake moet zijn van herkenning, van “bij mij is het thuis net zo”. De vorm mag best moeilijk zijn, als de toeschouwer maar wel kan zien waar het over gaat.’

 

Het feit dat jonge scenarioschrijvers nauwelijks de kans krijgen om, zoals Maria Goos het noemt, kilometers te maken, doet de zaak geen goed. Kees van Kooten, die geregeld op de Kleinkunstacademie komt, begrijpt niet waarom op zo’n opleiding het concrete schrijven nauwelijks aandacht krijgt. ‘Ze denken dat teksten altijd wel van buiten komen, ze vertalen iets of er wordt iets bewerkt of halfgeplagieerd’, stelde Van Kooten. ‘Zelf heb ik trouwens ooit een heel slecht stuk geschreven. Oscar Wilde zei dat hij pas bij het twintigste stuk het gevoel kreeg dat hij het begon te leren.’ Hoe leer je goed schrijven? ‘De enige manier is het heel veel doen. Wat dat betreft zit de boekenwereld gemakkelijker in elkaar. Zijn er in de toneelwereld geen subsidieregelingen?’ vroeg Geert Mak. 

Winnie Sorgdrager zuchtte bij de gedachte dat daar dan weer speciaal beleid voor zou moeten worden ontwikkeld. ‘Er is al veel te veel beleid in Nederland en ik vind dat cultuuruitingen op zijn minst uit een duidelijke behoefte moeten voortkomen.

 

Aan de andere kant kun je je afvragen waarom Nederland niet meer mogelijkheden heeft om, zoals in Amerika, creative writing te studeren.’ Geert Mak: ‘Toch zou het goed zijn als jonge schrijvers de kans krijgen om te experimenteren, als toneelgroepen opdrachten aan jonge schrijvers kunnen geven en dat die stukken dan ook mogen mislukken.’ 

 

Emotie

Aan het slot van de discussie stelde Paul Schnabel de vraag wat toneel eigenlijk moet doen, wat de taak van toneel is. Voor Job Cohen is emotie de kern: ‘En dan wil ik niet te zeer afbakenen waar een stuk over moet gaan; het kan over alles gaan, als het uiteindelijk maar emotie teweegbrengt.’ Ook Bas Heijne verlangt emotie en tegelijk afstand, niet te veel herkenning maar vooral tegenstrijdigheid ‘want in het theater kun je juist de oneindige gecompliceerdheid laten zien van wat mensen zeggen en hoe ze vervolgens handelen.

 

Winnie Sorgdrager ziet graag toneel dat een spiegel voorhoudt ‘of me gewoon aan het lachen brengt, droevig maakt en een andere keer juist weer diep doet nadenken.’ Kees van Kooten: ‘Kippenvel of tranen, dát wil je oplopen.’ Daaraan voegde Geert Mak toe ‘dat heel eigene, intensieve van toneel: samen écht iets beleven.’

Freshbits Internet Communicatie