Laudatio Antjie Krog

EEN PLUIM VOOR EEN KONINGLOZE HOFDICHTERES

 

Geachte mevrouw Anna-Elisabeth Samuel-Krog,

 — my liewe, onvervangbare, genadeloos oorrompelende Antjie —

— my byna-buurvrouw, my boetie, my praatpaal, my luisterende oor;  my koeksister, my troost-ma, my heldin —

 

De kortste lofprijzing van jouw werk had kunnen bestaan uit een vervloeking van twee van je landgenoten: Nadine Gordimer en J.M. Coetzee. Zij sleepten op relatief korte tijd allebei de Nobelprijs Literatuur in de wacht. Liever dan opnieuw een Zuid-Afrikaan te bekronen is de Zweedse jury daarna overgegaan op het bekronen van rockzangers.

            Dat is niet alleen jammer voor jouw werk en zijn immense betekenis. Het is ook jammer voor het Nobelprijs-publiek bij de uitreiking in Stockholm. Jij zou je niét hebben laten vervangen door iemand anders, zelfs niet door rockzangeres Patti Smith, ook al past zij nog beter bij jou dan bij Bob Dylan. Want jij mag er aan de buitenkant dan onverstoorbaar ernstig en onherstelbaar academisch uitzien, vanbinnen ben jij een onverschrokken krijger, een prachtig gewonde leeuwin en een vrouwelijke Lou Reed op speed. (Lou Reed tout court, dus.)

            Bovendien durf ik wedden dat Patti Smith jouw teksten wél had kunnen brengen zonder te haperen en te moeten herbeginnen. Ook jouw gedichten smeken om een vertolking, maar zij hebben geen muziek nodig om muziek te zíjn. Voor mij vormt dat jouw eerste levenslange les. De herontdekking van de mondelinge kracht van literatuur en dat we die schaamteloos mogen, nee moéten omarmen, zeker nu het gedrukte woord zo onder druk lijkt te staan. Alle technieken die we kennen om de letteren expressief te maken stammen uit tijden toen vertellers geen papier nodig hadden om vertellers en dichters te mogen zijn.

           

Die overtuiging verwierf je vast ook dankzij het continent dat je bewoont en waarvan je ondanks alles zozeer houdt, onder andere vanwege zijn eeuwenoude traditie der prijsdichters. Europa lacht ze weg om hun rare stemmen en hun klederdracht bestaand uit beestenvellen. Jij daarentegen kunt gepassioneerd over hen oreren en doceren, en je bestudeert hun werk evenzeer als dat van Hannah Arendt, Harry Mulisch of Henk van Woerden.

            Zij heten — leerde je mij — “imbongi’s”. Ik bevind mij hier en nu in hun schamele schaduw, bij het proberen prijzen van jouw toekomstige nalatenschap, terwijl jij nog ademt en onder ons vertoeft en godzijdank nog immer schrijft en luidop leest. Jij: onze meest hedendaagse imbongi, een koningloze hofdichteres van het menselijke tekort, het menselijk bestaan, het menselijk verlangen en vergaan, met al zijn verleidingen en valkuilen van begeerte en moraal.

 

Jouw tweede les is deze. Antieke kennis hoeft niet in de weg te lopen van de wil tot experimenteren. Was poëzie alleen maar een technologische stiel, ontdaan van emotionele en filosofische inhoud, en dus vergelijkbaar met bijvoorbeeld automechaniek? Dan nog betoonde jij je daarin een meester. Van letterkundige vleugelmoer over allitererend knipperlicht tot hydro-pneumatische jamben: jij beheerst álle codes en knepen van ons vak.

 

Alleen al jouw laatste grote bundel, Medeweten — bij ons door Podium prachtig uitgegeven in Nederlands en Afrikaans tegelijk — is een mooi bewijs. Op nagenoeg elke bladzijde hanteer jij weer een andere vorm, gedreven door enerzijds jouw wisselende thema’s en anderzijds jouw blijvende dartelheid. Behalve een formidabele vakvrouw ben jij een averechts veulen. Hoe ouder jij wordt, hoe speelser en ongebreidelder gaat het eraan toe in je werk.

            Dat beperkt zich niet tot de vorm. Die is slechts een zichtbaar resultaat. Jouw grootste vrijheid betreft je geest en, bijgevolg, je taal. Je woorden en de moed om geen ervan bij voorbaat uit te sluiten. Ik herinner me een literaire talkshow van jaren geleden op de Nederlandse tv waarin een dichter en een recensent zich bogen over een vroege bundel van jou. Hun oordeel was positief, al meesmuilde de dichter ook iets in de trant van: ‘Antjie Krog gebruikt natuurlijk wel van die gedateerde woorden als “medemenselijkheid”. Dat kun je niet meer maken, in de poëzie van vandaag de dag.’

            Het zegt alles over het Europa van vandaag de dag, en niet alleen over zijn dichtkunst, dat een woord als medemenselijkheid niet meer automatisch mag rekenen op een paspoort. Jij, Antjie, houdt je niet bezig met zulke begrenzingen. Geen woord zo groot of zo beladen, of jij gunt het in jouw teksten asiel. Politieke overtuiging en artistieke daadkracht vloeien daarbij in elkaar over, even vanzelfsprekend als rivieren vervloeien dankzij hun essentie: water.

           

Dat versmeltende gemak heeft vast ook iets te maken met het land dat je bewoont, en met zijn overweldigende geschiedenis waarvan jij inmiddels zelf een bescheiden deel uitmaakt. Je bent, behalve van jezelf, ook de stem geworden van velen, zowel groepen als individuelen. Een prachtig koor van talloze gezindten en temperamenten, die onderling niettemin soms aan het kijven slaan.

            Ik ken weinig auteurs die kwaad bloed kunnen zetten met alleen al de titels van hun boeken. Neem nu Begging to be black — vertaald als ‘Niets liever dan zwart’. Dat viel niet goed bij lezers die al onwel worden als hun Zwarte Piet in historisch diskrediet wordt gebracht en die ook andere, diepgaandere intellectuele discussies na twee seconden steevast beslechten met ‘Ik luister niet naar politiek-correct gelul’.

            Echter, de fans van de eerste titel krabden zich op hun beurt in het haar bij jouw volgende bundel, getiteld Kleur kom nooit alleen nie. Was jij, hun heldin, alsnog overstag gegaan voor het culturaliseren van uiterlijke verschillen? Uiteraard niet. Maar dat belette jou evenmin om, tot op het bot, lastige vragen te stellen en confrontaties op te sporen. Verlangend naar nuance, tuk op het bijstellen van de eigen angsten en vooroordelen, en altijd op zoek naar verzoening.

            Dat lukt jou meestal wonderwel, en dat vind niet enkel ik. Die andere grote collega-landgenoot van jou, André Brink, schreef: ‘Kleur komt nooit alleen is een van de weinige bundels waardoor ik anders naar de wereld ben gaan kijken. Met meer kennis, begrip en eindeloos meer vergeving.’

 

Dat gold par excellence voor je onbetwiste meesterwerk, Country of my skull — vertaald als De kleur van je hart. Daarin bewees je ook nog eens een begenadigd journalist en chroniqueur te zijn, tijdens een van de scharniermomenten in de historie van jouw land en van, bij uitbreiding, de hele wereld na de val van de Berlijnse Muur en de implosie van het communisme.

 

Je versloeg vanop de eerste rang de Waarheids- en Verzoeningscommissie, geleid door je held, aartsbisschop Desmond Tutu. Tegen de achtergrond van een nog immer dreigende burgeroorlog, en aan de hand van aangrijpende getuigenissen en beklemmende herinneringen, maakte je de balans op van een bestel — nee: een ideologie — die decennialang zovele levens heeft getekend en verminkt, met inbegrip van je eigen jeugd en jongvolwassenheid.

            Ik ken eerlijk waar geen ander boek dat hierop lijkt. Het is tegelijk een haarscherp tijdsbeeld en een tijdloos mozaïek. Tegelijk afrekening en catharsis, memoires en analyse, klaagzang en verlossing. En dat alles in een taal die zindert als een zon.

 

Over spraak gesproken: in deze Gouden Ganzenveer, die een bekroning wil zijn van jouw métier en meesterschap, gaat uiteraard ook een eerbewijs schuil aan jouw moedertaal — de enige en wondermooie zusterspraak van ons aller Nederlands. Dat je soms ook schrijft in het Engels vergeven we jou, omdat je tegelijkertijd zo mooi bent blijven schrijven en performen in dat verrukkelijke Afrikaans, waarin we zo heerlijk onze aloude, gemeenschappelijke roots horen weerklinken. Daar kan geen Engels, laat staan Frans of Duits, tegenop.

            Een prijs mag eigenlijk geen andere bedoeling hebben dan het fêteren van wie hem krijgt, maar uitgerekend jij — niet wars van controverse, niet vies van bijgestelde idee-fixen — vindt het vast niet erg dat dit ene gulden pluimpje aan jou ook een discussie kan uitlokken over de aard van een godganse taal. Ooit werd zij alleen gebrandmerkt als het instrument van een onderdrukker, iets waarvoor die onderdrukker overigens heel erg zijn best deed. Maar taal kan nooit de drager zijn maar één gedachtegoed, één mensensoort. In het geval van het Afrikaans was ze bijvoorbeeld ook het instrument waarmee critici als jij die apartheidsonderdrukker het meest emotioneel weersproken hebben — in zijn eigen, geliefde taal. Die tevens de moedertaal was van honderdduizenden niét-witte slachtoffers van apartheid.

            Weer een andere grote landgenoot van jou, Breyten Breytenbach, verwoordde dat onlangs zo: “Die werklike dialoog tussen Nederlands en Afrikaans as anderselwige gelykes begin eers nou. Op voorwaarde, dink ek, dat ons hand uit die mou steek. En dat dit gesien word dat daardie hand ook bruin is. Selfs merendeels so.’

 

Laten we die discussie voeren. Hoofs als het kan, heftig als het moet. Zolang we ons na afloop maar weer die andere, ware inzet herinneren. Het vieren van jouw schrijverschap. Jouw betrokkenheid die niet preekt, jouw feminisme dat zich niet verliest in jargon of theorie, jouw vermogen tot rusteloosheid én berusting, tot stelligheid en twijfel, tot woede en tomeloze liefde

            — en altijd, altijd: in een taal die zingt en ons betovert.

  

Tom Lanoye

Academie de Gouden Ganzenveer

Amsterdam, 19 april 2018

 

Freshbits Internet Communicatie